In petrichor #5, plezierige podiumkrant voor poëzie en beeldende kunst, trok een gedicht van Marije Langelaar mijn aandacht: als reactie op de toegenomen preutsheid, als werkje in het weinig beoefende genre wellustige poëzie.
En geslaagd, wat mij betreft, in beide opzichten:
GROND
Ik zat met mijn gloeiende kut op de aarde
Mijn gloeiende kut en ik.
Ik wachtte op iets.
Terwijl ik niet wist wat precies.
Mijn klit schuurde over de graspollen.
Ik voelde elke zandkorrel.
Mijn gloeiende kut en ik.
